Eerste perspectief.
Peter zuchtte diep en staarde recht voor zich uit in de spiegel. Hij bekeek zijn eigen gezicht alsof het de allereerste keer was dat hij zichzelf zag. Hij had het gezicht van de 40-jarige man met grijze haren en doffe ogen die hij voor zich zag wel vaker gezien, maar kende hem niet echt. Voor Peter was deze man nog steeds een vreemdeling. Weliswaar eentje waar hij zich mee verbonden voelde, maar desondanks eentje die altijd een vreemdeling was gebleven.
‘Het is tijd beste man, het is nu echt de hoogste tijd.’ Peter sprak deze woorden zonder de vreemdeling aan te kijken. ‘Ik weet niet in welke wereld jij thuis hoort, maar ik weet wel dat je hier niet zoveel te zoeken hebt. Zeur dus niet langer, pak het meest noodzakelijke in en ga op reis. Reis totdat je jouw eigen wereld gevonden hebt en kijk niet langer om.’
De vreemdeling keek hem aan, knikte resoluut, draaide zich om en verliet de spiegel. Hij liep de gang in, de trap af, pakte zijn jas en opende de voordeur. Hij stapte naar buiten, trok de kraag van zijn jas hoog op en sloot de deur achter zich. Zonder om te kijken liep hij weg van dit huis en van de man voor wie hij niet meer dan een bekende vreemdeling was. Hij was vastberaden om te ontdekken wie hij was en waar hij thuis hoorde.
Nadat hij een klein uur gelopen had, nam hij de tijd voor een korte pauze. Hij had de bebouwde kom een half uur eerder al verlaten en was sindsdien alleen nog maar een paar koeien en een paard tegengekomen. Tijdens het lopen had hij in zijn hoofd een lijstje gemaakt met dingen die hij vroeg of laat zou moeten doen en keuzes die hij zou moeten maken. Zoals het bedenken van een naam. De vreemdeling rechtte zijn rug en stak zijn hand uit alsof hij iemand wilde begroeten:
‘Hallo, mijn naam is Max, ik ben een reiziger. Aangenaam.’
Tweede perspectief.
Ik staarde in de spiegel en vroeg me af wie ik eigenlijk zag. Ik had het gezicht van de 40-jarige man met grijze haren en doffe ogen die ik voor me zag wel vaker gezien, maar kende hem niet echt. Voor mij was deze man nog steeds een vreemdeling. Weliswaar eentje waar ik me mee verbonden voelde, maar desondanks eentje die altijd een vreemdeling was gebleven.
‘Het is tijd beste man, het is nu echt de hoogste tijd.’ Ik sprak deze woorden zonder de vreemdeling in de spiegel aan te kijken. ‘Ik weet niet in welke wereld jij thuis hoort, maar ik weet wel dat jij hier niet zoveel te zoeken hebt. Zeur dus niet langer, pak het meest noodzakelijke in en ga op reis. Reis totdat je jouw eigen wereld hebt gevonden en kijk niet langer om.’ Ik keek mezelf aan, knikte resoluut, draaide me om en verliet de spiegel.
Ik liep de gang in, de trap af, pakte mijn jas en opende de voordeur. Ik stapte naar buiten, trok de kraag van mijn jas hoog op en sloot de deur achter me.
Zonder om te kijken liep ik weg van dit huis en van de man voor wie ik niet meer dan een bekende vreemdeling was. Ik was vastberaden om te ontdekken wie ik was en waar ik thuis hoorde.
Nadat ik een klein uur gelopen had, nam ik de tijd voor een korte pauze. Ik had de bebouwde kom een half uur eerder al verlaten en was sindsdien alleen nog maar een paar koeien en een paard tegengekomen. Tijdens het lopen had ik in mijn hoofd een lijstje gemaakt met dingen die ik vroeg of laat zou moeten doen en keuzes die ik zou moeten maken. Zoals het bedenken van mijn naam. Ik rechtte mijn rug en stak mijn hand uit alsof ik iemand wilde begroeten:
‘Hallo, mijn naam is Max, ik ben een reiziger. Aangenaam.’
Opdracht: Verschillend perspectief